Ötztaler Radmarathon

Aanleiding

11 augustus 2012. Ik steun op mijn rechterarm en voel de pijn in m’n rechter zijde opkomen. Vertraagd herleef ik de klap op m’n helm en vervolgens hoe mijn rechterborstkas als een spons in elk gedrukt word. Ik kan geen houding vinden waarin ik de pijn kan verdragen. Ademhalen lukt half. Mijn rechterlong lijkt dicht te zitten. Ik probeer – zoals na elke val – te beseffen waar de pijn en benauwdheid vandaan komen. Ik controleer armen, handen, benen hoofd. Ik schrik, de benauwdheid wordt sterker. Lichtelijk raak ik in paniek. Klaplong? Ja, dat moet ’t zijn, eens is de eerste keer. Woede welt in mij op. Waarom, eikel, waarom! Jij weet als geen ander dat je nooit in het wiel van een brommer moet zitten maar zijdelings. Juist om te anticiperen. Dat is wat je MOET met 45 in het uur. Wat had ik een zin om een snel rondje rijden. Woedend word ik op mijzelf. Niet alleen omdat ik zo stom fiets, ook omdat ik twee dagen later een winkel sluit. Ik ben als eigenaar onmisbaar. En omdat ik net een freelance contract heb afgesloten. Zelfstandige, 51 jaar en dan toch op ’t randje racen….Zak! Ik scheld op me zelf en op de ontembare pijn in m’n lijf. Dan bemerk ik de omstanders die niet weten hoe op mij te reageren. Ik zeg: Mensen, ik heb pijn en ben ook nog wat kwaad op mezelf, laat me even en bel alsjeblieft de ambulance, wat natuurlijk al gedaan was.

Na een snelle en hardhandige rit – de ambulance mannen vermoeden een geperforeerde long – beland ik op de eerste hulp van ’t Ruwaard van Putten. Diagnose: klaplong en 6 gebroken ribben, schaafwonden. Na het inbrengen van een drain om de rechterlong weer te laten functioneren kom ik tot rust. Vrouw en dochter zijn inmiddels gearriveerd. Pijn. Ik krijg morfine, gelukkig, wat drie weken blijft duren, minder gelukkig. Rust. Mijn vrouw licht mijn mensen in: Geen punt, wij regelen het wel, wordt nou maar beter, geen zorgen, is de korte en warme melding.. Vrienden bestaan. Ik kom tot rust. Ik zie mijn benen onder mijn wielerbroek, en voel kracht. Heb zelfs zin om te fietsen. Later vertel ik dit aan de Karst (roeier en fietser) die al vele jaren meegaat in fietsreizen die ik organiseer. “Nu is het wel duidelijk dat je een echte bent, je bent goed gestoord!”

Acceptatie

Na drie weken moeizaam bewegen, slapen, stap ik onzeker op een burger fiets. Na een paar kilometer voel ik hoe het bewegen mijn rechterzijde zachtjes en weldadig masseert. Nog een laatste consult in het ziekenhuis. De specialist verteld: “u heeft een zwaar trauma, uw lichaam heeft tijd nodig om te herstellen”. Terugkijkend heb ik dat niet beseft. Na 6 weken, volgens plan, toch de Zuiderzee Klassieker van 120 km gereden. Na 90 kilometer kom ik niet meer vooruit 24 is al te hard(!) en ga alleen verder: toch wat veel van het goede. In al die jaren fietsen is mijn racefiets mijn leunstoel geworden, zodra ik op m’n fiets zit, voelt mijn lijf en kop zich prettig, kan het niet goed uitleggen. Daarom fiets ik eigenlijk altijd en dacht: “ach die 120, moet lukken!” Nu begint het langzamerhand tot me door te dringen dat ik echt een terugval heb door mijn letsel en mijn verwachtingen moet bijstellen. Toch ben ik echt een eigenwijs stuk vreten: eerst ga ik nog een rondje crossen, terwijl mijn rechterkant slechts pril herstel is en voelbaar instabiel. Na het hotsen en botsen in het veld snap ook IK het nu echt: rustig aan, gewoon indoor trainen en verder je gedachten op oneindig.

De Fiets

In de tussentijd heb ik een ouwe crossfiets gekocht – bijna dwangmatig, ik moet een berijdbare fiets hebben -om toch buiten te kunnen fietsen. Mijn Santos is tijdens de val gehavend: gebroken stuur, butsen in de bovenbuis, voorvork misschien ontwricht. Ik baal want ik rijd heerlijk op ‘m. Ook al is ‘ie 7 jaar oud, ik wil nog geen nieuwe. Ik bel Santos en vraag of zij ‘m na willen kijken. Dat is in orde en eenmaal met Bertho in gesprek, de mecanicien van Santos, zegt ie pardoes: laat ‘m maar staan, ik fiks het wel. Een paar weken later kan ik de fiets ophalen en daar staat mijn ouwe Santos, overgespoten, nieuwe voorvork, stuur, kabels etc, als nieuw te glimmen. Ik ben zo blij als een kind!

Santos 2

Besluit

In de winter vriest het en schaats ik zoveel mogelijk. De conditie blijft achter, fysiek ben ik redelijk hersteld. Indoor doe ik veel aan spinnen en ergometer en dat lijkt aardig te gaan. Maar zoals bekend binnen is soft, buiten doe je de noodzakelijke hardheid op en die blijk ik – tijdens de enkele fietstochten – tekort te komen. Het blijft koud, harde wind en zo nu en dan hagel, sneeuw. Eind januari zit ik in de spreekwoordelijk put. Dan komt de OETZ oftewel de Ötztaler Radmarathon in het vizier. Met een doel MOET ik en dus is het besluit snel genomen. In 2005 ben ik ziek uitgevallen en heb veel zin in een herkansing. Na Marmottes, Velomedianes etc. heb ik genoeg ervaring, weet wat er komen gaat. Schrijven over fietsen doe ik graag en regelmatig.

Stille Maanden

Tot en met eind mei is het in 2013 geen weer voor de fietser, te koud vooral en de combi met neerslag en wind maakt het geen lolletje, kortom ik loop al snel achter op mijn geplande kilometers. Op zaterdag 20 april meld het verzorging huis waar mijn moeder woont: “Uw moeder weigert voedsel en vocht”. Meteen ga ik naar mijn moeder en ik realiseer me dat haar laatste dagen zijn aangebroken. Mijn moeder is 91, Alzheimer en herkent haar kinderen al enige jaren niet meer. Toch., ZIJ neemt de beslissing, ze hoeft niet meer, het is goed zo. Van leed is geen sprake, noch bij haar, noch bij haar kinderen en kleinkinderen. Vanaf die zaterdag ben ik veel naast haar bed, met broers, neven, vrouw en mijn kinderen. Wanneer we met veel om haar bed zitten gunt ze ons plots een grote, brede glimlach, van oor tot oor. De dag voor haar overlijden dringt het ineens tot me door. Ik heb één talent, mijn echte talent: De pakken waar ik mij neer ga zitten moeten nog gemaakt worden. Zoiets helpt ook het vermogen tot afzien. Altijd gevonden dat ik dat alleen aan mij zelf te danken heb….. En nu, terwijl ze niet meer spreekt, mij niet meer herkent, maakt zij mij duidelijk dat ik niet op zich sta, nog net op tijd. Ondanks mijn verdriet, voel ik geluk.

De zon

Op 30 mei rijd ik naar de Dolomieten om de jaarlijks fietsreis uit te voeren. Ditmaal, geheel toevallig, gedeeltelijk over het Oetz parcours. Van Bolzano naar Bergamo, met 24 deelnemers. In de sneeuw en met opkomende griep rijd ik de bus met fietsen over de Brenner. Maar dan is het ook klaar met het gezeur. De rest van de week komt de zon echt tot leven, in heel Europa. Door de warmte en zoals stevig aanpakken, voel ik me fitter en vloeit het bier en de wijn gemakkelijk. Bij thuiskomst met veel zin begin ik met twee vrienden aan de eerste georganiseerde tocht van 2013, de Vael Ouwe. 80 kilometer verder blijken de benen verzuurd en ondanks mijn aandringen willen mijn twee maten me niet achterlaten, dus de volgende 80 km zit ik af te zien in het wiel, een prima training! Bij Swift, mijn fietsvereniging uit Leiden doe ik mee aan de jaarlijkse tijdrit competitie. Dit jaar een klap in mijn gezicht, ik rijd 10% qua tijd minder dan vorig jaar. Afijn, het zij zo. In de vakantie ga ik veel fietsen, nog tijd zat, hou ik me zelf voor. Tijdens mijn vakantie fiets ik 100 km met een echte wereldkampioen 2010 en 2012, die bij de Boulangers-Patissiers, Jean-Paul Legrix. Wat bijzonder is dat we 100 km echt soepel rijden, lekker kop-over-kop alsof we dat elke week doen. De laatste 20 km gaat de gaskraan open en in de laatste km zet ik de Champion – uiteraard – goed uit de wind zodat hij mij soepel verslaat in de sprint. Aldus goed gemutst start ik in de Cyclo La Pierre et Jacques en Baretous, een echte franse cyclo, start en finish Aramits. Aanrader! 124 km met 2800 hoogtemeters, kleinschalig, 350 fransen aan de start, 165 cm lang, 60 kg waaronder 2 Nederlanders van 190 en 92kg. Kort na de start worden we de Col de la Pierre St Martin – ja, die van Gesink Tour 2016 – opgeleid, een klim van 16 km waarbij de eerste 3 km 14% gemiddeld en de volgende 7 km gemiddeld 10%. In het begin denk ik nog “zwaar”, “hou ik dit wel vol” en teksten van vergelijkbare inhoud, maar dat heeft natuurlijk geen zin. Dus na een kilometer of 5 stamp ik op mijn gemak, verlaat de rationaliteit m’n hersens en komt langzaam het besef dat ik dit prettig vind. Op de derde en laatste col heb ik in 35 °C geen vocht meer. Ik spreek twee motards aan – twee van de vele, deze Cyclo is bijzonder goed georganiseerd met hulp van veel vrijwilligers – maar zij blijken geen drinken bij zich te hebben. Een van de twee zegt water te halen in het dal, ik begrijp zijn woorden maar de betekenis gaat wat aan mij voorbij, ik snap alleen, ik moet door. Na 10 minuten komt de motard langs zij met twee volle bidons, voor mij, uit het dal gehaald. Door zoveel aandacht voel ik mij stil gelukkig, de man blijkt monsieur Laparde. Op z’n Hollands: Held! De eerste emotie na de finish is mooi, goed gedaan. Toch is dit precies de helft van de Oetz, die is tweemaal zo lang en tweemaal zoveel Hoogtemeters. Ik heb nog maar 5 weken. Na de vakantie slaat de twijfel in volle hevigheid toe. Mijn alter ego wil van geen twijfel weten en dringt rustig maar stevig aan om toch de Oetz te fietsen. De volgende dag breekt bij mij zelf het licht door, ik ga gewoon fietsen, wat zit ik toch te zeiken. Alsof ik de enige ben van 92 kg of druk met zaak of last van de crisis of verzin maar iets. De laatste weken voor de Oetz, fiets ik alleen kort d.w.z. 35 km vlot of lang, meestal in Zeeland. De wind maakt niets uit, sterker nog ik heb liever veel wind, want dan heb ik het idee ondanks het vlakke toch goede trainingskilometers te maken. De laatste tochten zijn boven de 200 km en die gaan me redelijk goed af met gemiddeldes van net onder de 30.

De Oetz

Ditmaal rijd ik alleen. Mijn vaste fietsmaat Piet is in 2012 verlost van verstopte kransslagaders en werkt net in Wenen. Hij heeft geen gelegenheid en tijd om mee te gaan. Alleen dus. Op vrijdag rijd ik de eerste klim van de tocht van aanstaande zondag, de Kühtai. Ik verbaas me. Gemakkelijk. Het gaat weliswaar niet meer zo hard als 10 jaar geleden maar het gaat veel beter dan verwacht. Ik doe net alsof ik dat niet in de gaten heb. Zelfoverschatting of iets in die richting is wel het laatste wat ik kan gebruiken. Maar ik heb lol. Op vrijdag rijden we als Presse vertreter een gezamenlijk rondje met de koers directeur. Jammer is dat Jan Ullrich, als VIP bij en in de wedstrijd aanwezig – er niet bij is. Later bij de persconferentie wel, ik spreek kort met Der Jan, een zeer toegankelijke en aardige vent. Hij zet zich in voor talenten en de breedtesport. Met de profi wereld wil hij niets te maken hebben. Op zaterdagavond zit ik op mijn balkon. Ik zie op een aanhanger het wordt “anhänger, ich bin zu mietten” vermeld staan. Met enig cynisme vraag ik me af of dat morgen voor mij ook geldt. Het dal is donker en koud geworden. Morgen is het de eerste 4/5 uur slecht weer. Regen, en boven 1800 meter wind en kou, rond het vriespunt. Toch deert mij dat niet echt. De koude Marmotte van 2002 heb ik ook gefietst, ik kan kou prima hebben. De altijd lastige keuze voor kleding is gemaakt en de kleding ligt klaar. Ik denk aan mijn voorbereiding. Langzaam wordt de baksteen die ik op mijn maag voel drukken groter en groter. 10 seconden lang denk ik: wat denk je nou eigenlijk, wat heb je hier te zoeken, op de derde klim is het gebeurd met je. Ik druk deze gedachte bijna fysiek uit mijn hoofd, drink daarna een biertje en ga slapen.

Bij het ontbijt is het stil, de meeste van mijn tafelgenoten besluiten om niet te gaan. Iemand vraagt aan mij: en jij? Ik antwoord dat een mannetje in mijn hoofd heeft besloten dat ik fiets dus ik fiets. Later zegt een ouwe rot: bij dit weer is het van belang om rustig te blijven en goed te kunnen afzien. Ik staart naar mijn roer-ei en besef: dit is dus mijn weer, mijn dag, want als ik iets kan is het dat wel. Ik blijf rustig, praat weinig. Dat blijft de hele dag zo.

Langzaam rijd ik naar de start en ga rustig in de regen staan. Vanaf nu maakt niets meer uit, hè hè, we gaan. De eerste 32 kilometer dalen we naar de voet van de Kühtai. Binnen 2 minuten ben ik doorweekt. Ik rijd rechts, zo ver mogelijk van de mannen die gutgegut van voren willen zitten en het racende peleton doorkruisen. De klim gaat zoals bedacht, zonder veel inspanning en op schema om 9:00 ben ik boven. Ik rijd direct door. In de afdaling wordt het direct koud, vriezend koud. Met 60 naar beneden in de regen bij 1 °C. ik heb korte handschoenen en mijn vingers worden gevoelloos. Lastig want na een snel opkomende kou in het hoofd moet ik terug naar 30 – 35 in het uur en dus hard remmen. Ik druk mijn duimen tegen de remgrepen om ze zodoende nog wat gevoel te geven, maar fijn is anders. Na 8 kilometer verdwijnt de scherpe kou en is het alleen nog maar koud. Ik kan wat ontspannen. Beneden rijden we door de buiten wijken van Innsbrück. Om de 50 meter staan er groepjes mensen ons aan te moedigen in de zeikende regen, fantastisch! Ik begin me lekker te voelen.

oetz

Koersdirecteur

Op de Brenner mijd ik groepjes. In het wiel rijden leid me af, mijn aandacht is op mezelf gericht. Ik ben bezorgd omdat ik wel binnen de limiet tijden van de organisatie wil blijven, ander wordt ik uit koers gehaald. Boven op de Brenner blijk ik een halfuur voor de limiet te zitten. Bij de ravitaillering geniet ik van de bouillon, bruine stukjes brood met kaas en meer. Ik prop me vol en begin snel aan de afdaling, de Jauffenpas wacht en ik heb zin om daar aan te beginnen. Bij de voet is de lucht opgebroken en komt de zon, die ook echt warmte geeft, heerlijk. Ik ga me nu vrolijk voelen, maar blijf ingetogen, het echte werk begint nu pas. Ik rijd op reserve. Op de Jauffenpass kijk ik naar m’n benen, geen verzuring, soepel. De stekende pijn die ik in het begin van het jaar in mijn knie had is vrijwel weg, het gaat goed. Tevreden kijk ik naar m’n poten. Op 10 km onder de top bedenk ik me dat ik nog 39 kilometer moet klimmen. In normale omstandigheden zou ik daar toch wat bezorgd om worden. Nu, niet. Het enige wat ik denk is nog 5 km wat pittig, dan 2 wat vlakker en nog 3 wat steiler naar de top, valt mee, gaat goed. Dat is eigenlijk een korte samenvatting wat ik de hele dag in mijn hoofd heb. Richten op de volgende kilometers en rustig doorfietsen. 1 km voor de top is de ravitaillering op de Jauffenpass en daar merk ik dat ik toch niet helemaal fit ben. Bouillon erin en door. De afdaling is heerlijk, ik kan op m’n gemak rijden, niet te steil. Lekker genieten van de omgeving en wat rusten. Soepeltjes meetrappen. Overal worden we aangemoedigd en dat is welkom, het geeft simpelweg extra energie dat mensen de moeite nemen om ook de achter regionen aan te moedigen. Aan de voet van de Timmelsjoch, gaan been en armstukken uit, de zon is nu echt warm. Ik blijf maar draaien, blijf maar rustig, geen moment heb ik het echt zwaar, wel stevig, maar niet door en door verrot waar ik zo bang voor was. Als je zo verrot bent dat de pijn wegvloeit uit je voeten, benen, rug armen, nek en zich in je hoofd nestelt. Je lichaam is lam en de enige line of defense om boven te komen, is je kop.

Bij de ravitaillering ontmoet ik de koers direkteur. Hij is blij verrast me te zien. Je bent er! Wat goed, je fietst! We hebben 1700 uitvallers door de kou en regen, verteld hij. Ik complimenteer hem met een fantastische organisatie: 1500 vrijwilligers, allemaal echt voor de fietsers, uitgebreide ravitaillering, hulpdiensten, parcours, afgesloten weggedeelten, toeschouwers enz. Ik zeg ik: “Een heldhaftige koers heeft ook heldhaftig weer nodig en zelfs dat hebben jullie in Sölden in de hand!” Hij lacht breed en zegt terwijl hij me op de schouder slaat: Die Verrükter Hollander! Schade dass Sie nur mit hunderd sein! Terwijl ik aanstalten maak om naar de top te gaan, bied hij me droge kleren aan. Hoeft niet, het gebaar is fraai. Weer op de fiets moet ik nog 12km eerst twee kilometer van 12% dan 8 van 8% en de laatste 2 vlakker. Of het nu is dat de finish in zicht komt, het begint nu wel pijn te doen. Ik merk dat ik m’n kop er echt bij moet houden. Ik blijf draaien. Ik kan de top zien liggen, ik ga het halen. Ik blijf het restant opdelen, kijk niet teveel vooruit, maar fiets. Alhoewel, ik moet duwen, ook bij mijn mede-fietsers is het beste er wel af. Het gesteun is zacht maar duidelijk waarneembaar. Ik geniet van deze stilte. Ik geniet van de pracht van de bergen de Timmelsjoch. Ik geniet dat ik er ben. Op de col rijd ik door de tunnel richting het Ötztal. Hier is de zon weg, de kou terug. Ik doe mijn jack en daal af. Ik weet er zit nog een klimmetje van 2 km in en daar eenmaal aangekomen voel ik dat m’n benen lam zijn. Voordat ik de stijging weer aanvat stop ik. Ik zeg hardop : Ik heb nu even geen zin meer”. 30 seconden sta ik stil, neem een halve gel en begin weer met klimmen. Denken doe ik straks wel, stom dat ik dat even toeliet. De rest van de afdaling is fantastisch. Ik hoef niks meer, ik ben er. In Sölden staan de mensen nog steeds te iedere deelnemer welkom te klappen en toe te juichen. Ik draai de laatste bocht door, finish en stop. Op de bovenstang van mijn Santos kijk ik om me heen. Ik schud wat handen van mede finishers en vertrek naar m’n hotel, toch wel moe. Daar aangekomen krijg een applaus bij binnenkomst, ik blijk de enige Presse finisher te zijn. In Sölden staan de mensen nog steeds voor iedere deelnemer te klappen en te juichen. Ik draai door de laatste bocht, finish en stop. Vrolijk schud ik handen van al gefinishte fietsers. In het hotel word ik geknuffeld en drinken we een goed glas. Dan pas merk ik de kou in mijn lijf. Tevreden? Meer dan: in één dag weer ben ik weer Fietser! En tijdens de Oetz wist ik het al: volgend jaar weer!